De weken na de verkiezingen is het altijd enorm boeiend de krantencommentaren te lezen over de verkiezingsresultaten. Hoe leggen journalisten uit waarom de ene partij zo succesvol is en blijft en de andere maar niet doorbreekt, of blijft hangen? Waarom zijn BV’s of nationale kopstukken soms succesvol op lokaal vlak, en waarom ook niet? Is er de voorbije decennia een verschuiving merkbaar in de reden waarom mensen voor iemand stemmen of waarom juist niet?
Soms vrijblijvende commentaren, vind ik, van roepers aan de kant van het politieke speelterrein. Maar anderzijds toch ook nuttig het geheel in perspectief te kunnen bekijken. En de situatie in onze eigen stad beter te kunnen duiden en te bekijken of die past in een algemene trend of juist niet.
Wat mij zelf opviel bij het analyseren van de stemmenaantallen, en specifiek dan van vooruit-of achtergang van nationale partijtoppers, is dat ze niet noodzakelijk beter scoren dan hun lokale partijgenoot. Zowel Alexander De Croo, Hilde Crevits als Joke Schauvliege bijvoorbeeld moesten op de lijst van hun eigen gemeente de plaatselijke (soms waarnemende) mandatarissen laten voorgaan in stemmenaantal.
Deze tendens heeft niet altijd bestaan. Vroeger volstond een klinkende naam op een kieslijst meestal, op welke plaats dan ook, om een heel mooi resultaat neer te zetten. Die tijd lijkt me helemaal voorbij. Kiezers stemmen meer dan vroeger voor nabije mensen die goed werk leveren, aanwezig zijn, begaan met de lokale mensen en met de lokale problemen.
Sommigen Vlaamse en/of federale kleppers à la Bart Somers, Bart Tommelein of Hans Bonte, slagen er toch in met brio gekozen te worden. Wellicht heeft dit dan weer te maken met het feit dat zij duidelijk communiceren dat in geval van verkiezing, het lokale mandaat zeker niet zal moeten inboeten voor hun bovenlokaal engagement. Integendeel, zeggen zij: hun Vlaamse of federale inbreng zal voor de eigen stad alleen maar dossiers in goede banen leiden (lees: geld opbrengen).
Ook iemand als BDW gebruikt dit voordeel van zijn cumul openlijk als argument om én voorzitter van zijn partij (geen kleintje!) te zijn, én volksvertegenwoordiger én burgemeester van de grootste Vlaamse stad…
In de jaren negentig ijverden de aanhangers van de Nieuwe Politieke Cultuur voor decumul omdat een bovenlokale mandataris juist moet ijveren voor het algemene (bovenlokale) belang en niet voor de belangen van zijn of haar stad waar hij of zij nu toevallig ook een lokaal mandaat invulde. Dit was een zuivere stellingname, principieel en correct volgens de letter van de wet en de geest van de volksvertegenwoordiging.
Nieuwe Politieke Cultuur, hoor ik u zeggen, wat was dat weer? Misschien goed in deze dagen van coalitievorming en onderhandelingen over nieuwe bestuursakkoorden, de principes van de NPC eens opnieuw boven te halen en al onze nieuwe (en oudere) mandatarissen er terug mee te confronteren!
Recente reacties